Geschiedenis van achternamen in Nederland
De geschiedenis van achternamen in Nederland gaat over de vroegere Nederlandse gebruiken ten aanzien van achternamen en de wijze waarop achternamen werden ingevoerd in de napoleontische tijd.
varianten
VariantenTot enkele eeuwen geleden waren achternamen in Nederland niet gebruikelijk , tenzij bij adellijke personen die er belang bij hadden hun afstamming via de achternaam te laten vastleggen. Omdat alleen een voornaam, voor de herkenning van de persoon vaak niet voldoende was, werd daar dan een toevoeging aan gegeven die aangaf welke Jan of Marie dan bedoeld werd. De aard van deze toevoeging varieerde van regio tot regio. In veel streken werd hier het zogenaamde patroniem toegepast, een aanduiding die op de naam van de vader was gebaseerd. Jan, de zoon van Willem, werd dan Jan Willems, en Jan, de zoon van Hendrik, Jan Hendriks. In andere streken werd de naam van de boerderij of plaats (toponiem) waar men woonde of een aanduiding van een eigenaardigheid of het beroep van de persoon genomen.
In grotere plaatsen was echter ook naam plus patroniem niet voldoende om iemands identiteit uniek vast te stellen, en hier kwam de gewoonte om een familienaam te nemen. Na verloop van tijd hadden in de steden (waar bijvoorbeeld meerdere wevers woonden zoals in Gent of Ieper) en in dichtbevolkte streken (zoals West-Nederland) de meeste mensen wel familienamen. In andere streken (zoals Groningen en Friesland) waren ze echter buiten de steden een zeldzaamheid. Daar hadden bijvoorbeeld alleen de hogere lagen een familienaam, of zelfs alleen de immigranten vanuit streken met familienamen. Bovendien was de overerving van familienamen vaak onregelmatig - in het algemeen kreeg men de familienaam van de vader, maar soms ook die van de moeder of een van de grootouders. Ook kwam het voor dat na een aantal geslachten de familienaam werd gewijzigd of verdween.
In Oost-Nederland werden huisnamen als achternaam gebruikt. Daar heette men naar de boerderij waar men woonde. Zolang de boerderij van vader op zoon overgaat, lijkt dat op een erfelijke geslachtsnaam. Maar de achternaam verandert als men verhuist, bijvoorbeeld om in te trouwen op een andere boerderij. Deze gewoonte wordt in bepaalde gebieden, zoals in Winterswijk, nog steeds gehanteerd.[bron?] Mensen zijn daar beter bekend bij hun boerderijnaam dan bij hun officiële achternaam. Soms is zelfs een combinatie van achternaam en boerderijnaam mogelijk, zoals Leferink op Reinink, Jagers op Akkerhuis, Busger op Vollenbroek en Scholte op Reimer. Het achtervoegsel '-ink', '-ing' of '-inga' heeft betrekking op 'bij de familie van'.[bron?]
eenheid
Eenheid
Om eenheid in de systemen te krijgen, werd in de napoleontische tijd (1799-1815) besloten dat iedereen die nog geen achternaam had er één moest kiezen, en dat achternamen altijd van vader op kind zouden overgaan.
In grote delen van de Lage Landen waren namen al min of meer gefixeerd in de voorliggende periode, zodat voor deze personen alleen de vastliggende schrijfwijze nieuw was. Met name in het noorden van Nederland werden nog wel nieuwe achternamen gecreëerd. Dat sommige mensen bij wijze van protest een belachelijke naam als Naaktgeboren of Zondervan zouden hebben gekozen, is een hardnekkige mythe. De namen zijn vaak al ouder.[1] Naaktgeboren is overigens een verhaspeling van het Duitse Nachgeboren, wat nageboren (geboren nadat de vader was gestorven, postuum) betekent. Dit verklaart ook de achternaam Posthumus.
Aanvankelijk was dit bevel zonder veel daadwerkelijke effectiviteit, maar met de invoering van de burgerlijke stand (18 november 1811) werd het dan toch menens, al werden gedurende geruime tijd nog 'vergeten' mensen van een achternaam voorzien. Vooral bij gehuwde vrouwen kwam het aanvankelijk wel voor dat men niet precies wist welke achternaam in een akte moest worden vermeld omdat bijvoorbeeld de vader en/of de eventuele broers al voor 1811 waren overleden en nog geen familienaam hadden gehad of omdat ze te ver weg woonden om precies te weten welke achternaam zij hadden aangenomen. Delen van Limburg en Zeeuws-Vlaanderen waren al eerder ingelijfd bij Frankrijk en kregen al in 1795 een burgerlijke stand.
Vanaf 1811 (of waar van toepassing 1795) was het zo dat een kind altijd de achternaam van de vader kreeg (als er geen vader bekend was, de vader wenste het niet te erkennen, of de moeder wenste de erkenning tegen te houden, kreeg het kind de naam van de moeder). De burgemeester heeft het voorrecht een naam te kiezen van een vondeling. Het was de gewoonte dat een getrouwde vrouw de achternaam van haar man voerde, echter officieel veranderde haar naam niet en hield ze haar 'meisjesnaam'.
herkomst
Herkomst van achternamenAchternamen komen op verschillende manieren tot stand: de naam kan betrekking hebben op de voornaam van een van de ouders, schoonouders of grootouders; dit heet een patroniem. Een voorbeeld is Willem Janszoon, afgekort tot Willem Jans. De achternaam kan verband houden met de aardrijkskundige plek waar men vandaan komt (toponiem), bijvoorbeeld Jan Elsen (van de plaats Elsen), maar ook Piet van de Ven (uit een veengebied) of Van Langendonck (afkomstig van een lange Donk). Geografische toenamen bleken vroeger doorgaans op een hogere afkomst te wijzen. In de Nederlandstalige familienamen is er een tweedeling op te merken binnen de geografische familienamen: toenamen met herkomstvoorzetsels werden hoger geëvalueerd dan samengestelde naamsvormen eindigend op -man(s). Vergelijk Van den Bosch met Bosmans.
In Vlaanderen, Brabant, Oost-Nederland en Engeland komt een bijzondere vorm van toponiemen voor: herberg- en boerderijnamen. Mensen vernoemden zich naar de boerderij of herberg waarin ze woonden, zoals Leferink of Groot-Kromkamp.
Door verschrijvingen van ambtenaren en geestelijken zijn vele achternamen in de loop van de tijd verbasterd. Verbruggen naast Vanbrugge, Van Brugge of Dupont komen voor, zodat het uitzoeken van dergelijke familienamen een hele klus kan zijn. Daarentegen kwam het fenomeen vernoemen vroeger veelvuldig voor, zodat een bepaalde voornaam of een kleine variatie daarop regelmatig weer bij de nakomelingen werd toegepast, wat weer enigszins houvast biedt.
Onder het regime van Napoleon werd bij de Franse wet van 20-25.09.1792, decreet van 17.06.1796 de burgerlijke stand vastgelegd. In Vlaanderen werd met de eerste burgerlijkestandregisters begonnen in hetzelfde jaar 1796. In het hertogdom Brabant en in Vlaanderen waren de familienamen in 1500 al bijna overal gestabiliseerd, zodat dit niet echt een probleem opleverde.
In het huidige Nederland werd met de invoering van de burgerlijke stand in 1811 iedereen verplicht een achternaam te voeren. In bepaalde streken van Nederland kan het voor een genealogisch onderzoeker echter problemen opleveren, omdat een familie ineens van achternaam veranderde. Het aannemen van een achternaam werd vastgelegd in de zogenaamde registers van naamsaanneming, die onderdeel van het bevolkingsregister zijn.
Vlaams/Nederlands
Verschillen tussen Vlaamse en Nederlandse spellingHet archaïsche karakter van de spelling van de (Zeeuws-) Vlaamse familienamen, vergeleken met de moderner ogende schrijfwijze van de Nederlandse familienamen, is te verklaren door administratieve maatregelen die met een tijdsverschil van ruim 15 jaar werden genomen. De spelling van de zuidelijke familienamen is gefixeerd door de Fransen in 1795. Op dat moment bestond er nog geen standaardspelling voor het Nederlands, zodat in Vlaanderen diverse spellingswijzen voorkomen zoals Vandenbroecke, Vandenbroucke, Raedemaecker, Rademaekers etc. In Nederland, dat later onder Frans bewind is gekomen en waar dus ook later de burgerlijke stand is ingevoerd, was intussen in 1804 de spelling Siegenbeek ingevoerd, waarmee de spelling van het Nederlands voor het eerst genormeerd werd. De namen werden in het noorden dus in die nieuwe spelling vastgelegd, zodat in Nederland van de eerder genoemde voorbeelden vrijwel alleen de "Hollandse" varianten Van de(n) Broek en Rademaker(s) voorkomen. De spelling Siegenbeek sluit al redelijk aan bij de standaardspelling van tegenwoordig.
Bronnen en referenties: http://nl.wikipedia.org/wiki/Geschiedenis_van_achternamen_in_Nederland
persoonlijk
Een citaat uit een boek van Johan Winkler over De Nederlandschen Achternamen.§ 125. De geslachtsnamen aan persoonlijke eigenschappen ontleend, en die geenszins zeldzaam voorkomen, ook over alle nederlandsche gewesten verspreid zijn, kan men gevoegelik verdeelen in zulken die hun ontstaan danken aan lichamelike eigenschappen, en in die welke ontleend zijn aan byzonderheden van den inborst, het geestesleven der menschen.
Als voorbeelden van eerstgenoemde soort kunnen gelden: De Groot, De Witte, Scheluwaert, Breebaart; van laatstgenoemde: De Coene, Sorgeloos, De Vroe. Gebreken, en ook byzonderheden die als schoonheden of volkomenheden gelden (Scheele en Slingervoet tegenover Schoonooghe en Zwaanshals),—ook goede en kwade eigenschappen (De Brave en Welgemoed tegenover De Quay en De Sot) komen gelykelik voor. Eene andere verdeeling zoude men kunnen maken al naar mate deze geslachtsnamen eenvoudig uit byvoegelike naamwoorden bestaan, met of zonder een lidwoord (Schele, De Lange),—dan wel of het zelfstandige naamwoorden zijn (Caluwaert, De Blindeman). Maar ik wil liever deze onderscheidingen achterwege laten, en hier al de namen welke, als tot deze groep behoorende, my bekend zijn, in geleidelike volgorde opsommen. De geslachtsnamen van lichamelike eigenschappen der menschen afgeleid, mogen de [339]ry openen; om te beginnen die welke van algemeenen aard zijn.
De Groote, De Groot, De Groodt, Grote, Groot.—De Reus en Reuse behooren hier ook toe. In tegenoverstelling van deze namen bestaan: De Kleine, De Cleine, De Cleyne, De Cleene, De Klein, De Cleyn, De Cleen, Kleine, Clene, Klein, Cleyn. Ik heb hier de woorden klein en kleen door elkanderen genomen. De form kleen is tegenwoordig nagenoeg volkomen buiten gebruik geraakt in de algemeene nederlandsche taal; althans in de byzonder-hollandsche schrijf- en boeketaal. En waar deze oude form nog voorkomt, wordt hy als volkomen gelijkbeduidend met klein gebruikt. Intusschen is er wel degelik onderscheid tusschen klein en kleen. Het eerste woord is het latynsche parvus; het tweede het latynsche minutus. Onze voorouders, ook in Holland, voor zoo verre zy naukeurig en kiesch waren op hunne taal, onderscheidden wel naukeurig tusschen klein en kleen. De Vlamingen doen het nog heden wel, en de Friesen, die er twee verschillende woorden voor hebben, te weten lîts == klein == parvus, en klien == kleen == minutus, eveneens. Toch raakt tegenwoordig het woordje klien in Friesland en kleen in Vlaanderen zeer in verval, door den infloed van het taalverarmende Hollandsch, dat deze fyne onderscheiding niet meer kent.
De Lange, De Lang, De Langh, Lange, Lang en De Corte, De Kort, De Cort, De Curte, Kort. Ook D’ Hooghe, De Hoogh, De Hoog, Hoog en Laag